dinsdag 31 december 2013

Doorsneepremie

Nadat staatssecretaris Klijnsma op 20 december de '2e Kamer haar aanbiedingsbrief 'CPB-studie Doorsneesystematiek' stuurde, is de discussie over de doorsneepremie weer geopend.

Doorsneepremie: Waarom ook alweer?
Aanleiding om de doorsneepremie in 2000 (BPF 2000) verplicht te stellen was formeel de 'verenigbaarheid van de verplichtstelling met het Europese mededingingsrecht'.

Op grond hiervan wordt solidariteit vereist, In 2000 werd onder solidariteit nog uitdrukkelijk het begrip doorsneepremie verstaan. Ook is het begrip in de huidige Pensioenwet geregeld (Art. 55 Pensioenwet).

Anno 2013, lijkt dit doorsneepremie-argument opeens twijfelachtig en wordt het opnieuw ter discussie gesteld.

Daarbij gaat het niet alleen over solidariteit tussen jong en oud, maar ook over solidariteit tussen werkgevers onderling. Voor alle werkgevers (ongeacht de leeftijdssamenstelling) zijn de premies dus gelijk. Concurrentie op pensioenpremies tussen werkgevers onderling wordt door de gehanteerde methodiek van doorsneepremies dus uitgesloten.

In 2000 is besloten is om de financiering van de toegezegde pensioenrechten op doorsneepremie basis wettelijk te regelen (Art. 118 Pensioenwet). Deze regeling betreft een solidaire wijze van onderlinge lastenverdeling van de volledige financiering van opgebouwde pensioenrechten. Dat houdt in dat vrijwel alle leeftijdsgroepen (of werkgevers/bedrijven) gezien de leeftijdsopbouw meer of minder betalen dan actuarieel volgens de werkelijke leeftijdsverdeling van deelnemers verschuldigd zou zijn bij een bepaalde pensioenopbouw.

Let wel dat als je uitgaat van een expliciete claim, dat ook voor bedrijven kan gelden.
Hoewel niet bediscussieerd door CPB, zouden bedrijven die gezien hun leeftijdssamenstelling meer dan de actuariële premie hebben betaald, dan een recht hebben om dat te verhalen op  bedrijven die minder dan de actuariële premie hebben betaald.

Feit is dat op het moment van stoppen met de doorsneepremiemethodiek alle actieve deelnemers nadeel ondervinden, omdat zij in het verleden meer hebben bijgedragen dan de doorsneepremie. Maximaal nadeel ondervinden deelnemers met een leeftijd van rond de 46 jaar, in een qua leeftijdssamenstelling gemiddeld pensioenfonds.

CBP Benadering
Het CPB rapport benadert de doorsneepremie niet als een financieringsmethode, maar als een generatiesolidariteitsvraagstuk. Ik volsta met een tweetal voorbeelden:
  • Te veel betaald
    Hoeveel premie hebben huidige deelnemers te veel betaald gezien de opbouw die ze daarvoor hebben gekregen?"
     
  • Impliciete claim van de huidige deelnemers op de toekomstige deelnemers 
    Impliciete schuld (97 Mlrd): de contante waarde van alle te veel betaalde premies (boven het actuarieel faire niveau) van alle huidige deelnemers aan de aanvullende pensioenregeling. Dit is dus geen expliciete claim op het pensioenfonds, maar een impliciete claim van de huidige deelnemers op de toekomstige deelnemers. 
Door deze wijze van verwoorden wordt onbedoeld de indruk gewekt alsof deelnemers nog een soort van recht zouden hebben op en of andere vorm van financiële compensatie. Het enige waarop deelnemers echter 'recht' hebben, is op doorsneepremiefinanciering in de toekomst, als het pensioenstelsel dan nog in zijn huidige vorm bestaat.

Zou er wel, impliciet of expliciet, sprake zijn van een toekomstige financiële claim van jongeren op ouderen, dan zou DNB als toezichthouder ongetwijfeld eisen dat hier een adequate voorziening voor getroffen zou moeten worden.

Kernpunt is dat er (juridisch) noch een expliciete, noch een impliciete claim bestaat in welke vorm en op wie dan ook.

Het CPB rapport verliest helaas zijn vereiste onafhankelijke en neutrale opstelling door een impliciete claim op te voeren en zelfs voor te stellen dat hier wellicht een expliciete claim van gemaakt zou kunnen worden in allerlei varianten. Een van die varianten suggereert zelfs het vermeende 'tekort' te financieren door middel van een indexatiekorting!

Het CPB had simpelweg kunnen volstaan met uit te werken wat de consequenties zijn van het stoppen met de doorsneepremiesystematiek.

Consequenties van Stoppen met Doorsneepremie Samengevat
Die consequenties van stoppen met de doorsneepremiemethodiek zijn simpel gezegd:

  • Directe Premieconsequentie
    Jongeren onder de (gemiddeld) 46 jaar gaan minder betalen (dan de doorsnee premie) en ouderen meer.
     
  • Geen Claims
    Er zijn geen toekomstige claims. Wel hebben alle actieven in het verleden conform een in de Pensioenwet verankerde afspraak meer betaald dan zij actuarieel berekend verschuldigd zouden zijn geweest. De leeftijdsgroep rond de 46 jaar heeft in het verleden relatief gezien het meest bijgedragen aan de doorsneepremiesolidariteit. Jongere en oudere actieve deelnemers relatief minder. En gepensioneerden hebben pers saldo evenveel bijgedragen als ontvangen.
  • Premieconsequenties op Termijn
    Op termijn (na ongeveer het 46ste levensjaar) zullen de nu nog jongeren ook (fors) meer gaan betalen dan dat de doorsneepremie zou zijn geweest.

    Kernvraag daarbij is:
    Kunnen en willen jongeren (en met name de lage- en midden inkomensgroepen) in de laatste jaren voor de pensioendatum wel premies betalen die kunnen oplopen tot 10% extra van het loon ( ofwel vaak een verdubbeling of meer van hun gemiddelde pensioenpremie).


CPB Aanpak
CPB heeft weliswaar een aantal alternatieve buitenlandse premiemethoden  bestudeerd, maar bijvoorbeeld niet naar een meer voor de hand liggende financieringswijze als de gelijkblijvende-premiemethode gekeken. Bij deze methode wordt er niet jaarlijks een evenredig deel van het het pensioen ingekocht, maar wordt de premie per deelnemer jaarlijks zodanig bepaald dat die bij een ongewijzigd pensioen gelijk blijft.

Als laatste stap had dan gekeken kunnen worden hoe de transitie naar die nieuwe financieringssystemen geoptimaliseerd zou kunnen worden volgens bepaalde criteria. Ook deze criteria ontbreken helaas.

Tenslotte
Aan ieder premiesysteem zitten voor- en nadelen die goed tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Die afweging komt in het document van CPB helaas onvoldoende objectief naar voren.

Laten we die afweging in Nederland goed en in overleg met elkaar maken. Laat vooral ook de jongeren in dez discussie over de doorsneepremie meespreken. Hopelijk draagt het CPB document bij aan deze discussie

Links
- CPB Eindrapportage 'Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek'
- Hoogleraar bas Jacobs: CPB berekent dat jongeren ouderen met 97 miljard subsidiëren..
- StvdA: Taakafbakening Verzekeraars Pensioenfondsen (doorsneepremie)

Doorsneepremie Twitters
- Tweets op 'doorsneepremie'
- Steven Weyenberg D66
- Bas Jacobs
- Pieter Omtzigt

woensdag 25 december 2013

Het gaat Beter met Nederland!

Met alle feestdagen voor de deur, even wat 'weetjes' voor mensen geen pensioen hebben of het soms met een klein pensioen (AOW) moeten doen en geen onderdak hebben:

De daklozen

Wanneer gaat het echt beter met Nederland?

De nieuwste cijfer van het CBS spreken voor zich:


Het aantal daklozen stijgt volgens CBS van ruim 24,4 duizend in 2011 naar ruim 27,3 duizend in 2012.

Maatschappelijke Opvang
Daarnaast stijgt het aantal mensen in de Maatschappelijke opvang van 55,1 duizend (2011) naar 57,8 duizend.

Voedselhulp Nederland
Voedselhulp Nederland helpt anno 2013 zo'n 30.000 huishoudens, ofwel 70.000 personen. Criteria voor ondersteuning: Leefgeld (netto inkomsten -/- vaste lasten, te besteden aan voedsel, kleding, schoeisel, vervoer, verjaardag, etc.) minder dan € 5,91 per dag (volwassene).

Voedselhulp in Nederland betreft zo'n 0,3% van de Nederlandse bevolking, terwijl in Engeland de voedselhulp aan inwoners steeg van 0,3% in 2012 naar 0,5 % van de bevolking (2013).

Pas erg indringend wordt het als je naar de verenigde Staten kijkt: 1 op de 6 inwoners in de U.S., ofwel ruim 16% (!!),  is aangewezen op voedselhulp!!!

Als u wel van uw pensioen kunt genieten of gewoon een leuke baan heeft, wat 'Food for Thought' de komende dagen!

Links
- CBS (Statline) Daklozen
- Voedselhulp Nederland: Facts
- UK: Food Banks and Food Poverty 
- Feeding America



zaterdag 21 december 2013

Pensioen, Zekerheid, Dekkingsgraad, Internationaal

Op verzoek, onderstaand een grafiek die een globaal inzicht geeft in de zekerheidsniveaus van (publieke) pensioenfondsen in verschillende landen (US, UK, NL).

Om toch enigszins een indruk te hebben of er in de US en de UK nog enig perspectief zou ontstaan als de publieke pensioenfondsen daar bereid zouden zijn om extreme beleggingsrisico's te accepteren, is de 40%-Beleggingsrisico-lijn toegevoegd. Echter, de kans van een positieve eenjarige 'Black Swan' op een complete pensioenportefeuille lijkt meer op hoop en illusie dan op een verantwoord en duurzaam pensioenbeleggingsbeleid.

Nadere toelichting op de situatie in de US en de UK lijkt overbodig....

Voor meer informatie zie:
Pensioenzekerheid: Internationale Vergelijking
- Relationship Confidence Level & Funding Ratio

Pensioenzekerheid: Internationale Vergelijking

Nederland lijkt roomser dan de paus als het gaat om pensioenzekerheid voor pensioenfondsen in de publieke sector.

Uit een thesis van Netspar uit 2010 blijkt dat het Nederlands Pensioentoezicht met een waarderingsmethode gebaseerd op marktwaarde en het waarderen van verplichtingen o.b.v. een risicovrije rente, zichzelf internationaal vergeleken wel erg zwaar de maat neemt.

Pensioenzekerheid is een goede zaak, maar waarom zouden we onszelf strengere regels moeten opleggen dan in andere vergelijkbare landen?

Voor meer informatie over de relatie tussen dekkingsgraad en pensioenzekerheid, zie:
Relationship Confidence Level & Funding Ratio

Links/Bronnen
Netspar Thesis (2010): What Explains the Diverse Funding Ratios..
US Pension Fund Fitness Tracker
Relationship Confidence Level & Funding Ratio

zondag 15 december 2013

Pensioenfonds Dekkingsgraad en Zekerheid

Pensioenfondsen houden deelnemers voortdurend op de hoogte van de ontwikkeling van de dekkingsgraad. Maar wat is eigenlijk de zekerheid die hoort bij een bepaalde dekkingsgraad?

Het antwoord op deze vraag varieert sterk per pensioenfonds. Om toch enig inzicht te geven in de relatie tussen de Dekkingsgraad (DG) en mate van zekerheid, zullen we daarom een sterk versimpeld, maar wel degelijk realistisch, voorbeeld bespreken.

Zekerheid en Eigen Vermogen
De vereiste zekerheid van Nederlandse pensioenfondsen is verankerd in de Pensioenwet en bedraagt 97,5%.

Artikel 132, lid 2
Een pensioenfonds stelt het Vereist Eigen Vermogen (VEV) zodanig vast dat met een zekerheid  van 97 1/2 procent wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de Technische Voorzieningen (TV).

Dekkingsgraad
Krachtens de Nederlandse Pensioenwet is de vereiste eenjarige zekerheid van 97,5% dus direct gerelateerd aan het Vereist Eigen Vermogen (VEV) en daarmee ook aan de Vereiste DekkingsGraad (VDG). Versimpeld in formulevorm: VDG = (VEV+TV) / TV.

Bij een hogere dekkingsgraad dan de VDG zal dus sprake zijn van meer dan 97,5% zekerheid en vice versa geldt dat bij een lagere dekkingsgraad dan de VDG, de zekerheid lager is dan 97,5%.

In de praktijk blijkt uit berekeningen dat de Vereiste Dekkingsgraad (VDG) van de meeste Nederlandse pensioenfondsen tussen de 120% en 130% ligt.

Dekkingsgraad en Beleggingsrisico
De fluctuatie van de DekkingsGraad (DG) hangt in belangrijke mate af van het beleggingsrisico dat een fonds bereid is te nemen. Zo kent ABP, Nederland's grootste pensioenfonds, een beleggingsbeleid dat grosso modo gericht is op 40% vastrentende en 60% zakelijke waarden aandelen. Dit beleid resulteerde in de volgende ontwikkeling van het rendement en de 5-jaars terugschrijdende jaarlijkse volatiliteit (risico):


Het gemiddeld jaarlijks rendement van het ABP bedroeg over de afgelopen 5 jaar zo'n 5% bij een volatiliteit van 15,9%.

Volatiliteit Dekkingsgraad 
De volatiliteit van de dekkingsgraad hangt naast de volatiliteit van de beleggingen, ook in belangrijke mate af van de volatiliteit van de de verplichtingen die met een jaarlijks wisselende risicovrije rente worden contant gemaakt.

Per saldo bedroeg de jaarlijkse dekkingsgraad-volatiliteit van ABP over de afgelopen 10 jaar zo'n 17%.

Dit percentage heeft dezelfde orde van grootte als de jaarlijkse dekkingsgraad-volatiliteit van een gemiddeld pensioenfonds in Nederland.

Aangezien de dekkingsgraadvolatiliteit dezelfde ordegrootte heeft is als de beleggingsvolatiliteit, kunnen we de zekerheid die hoort bij een bepaalde dekkingsgraad grotendeels vaststellen aan de hand van het beleggingsrisico.

Om een indruk te krijgen van de zekerheid bij verschillende niveaus van dekkingsgraden, is onderstaand op basis van een sterk versimpelde benadering in beeld gebracht bij welke dekkingsgraad ongeveer welk percentage aan 1-jaars zekerheid hoort. We streven geen exactheid na, maar willen een indruk krijgen van de gevoeligheid. Daarom abstraheren we hierbij van de extra volatiliteitseffecten die eventueel ontstaan door andere risico's (verplichtingen en kosten). De berekening is uitgevoerd voor twee verschillende risicostrategieën van een fonds:

  1. De huidige risicovolle beleggingsstrategie met een verwachte jaarlijkse beleggingsvolatiliteit van 15%
  2. Een risicomijdende beleggingsstrategie met een verwachte jaarlijkse beleggingsvolatiliteit van 4%

Hier zijn de resultaten:

























Aan de hand van bovenstaande grafiek kan een eerste reeks van belangrijke conclusies worden getrokken:
  • Een dekkingsgraad 100% correspondeert met een zekerheid van 50%
  • Als de dekkingsgraad groter is dan 100% levert een risicovolle beleggingsstrategie - zoals verwacht - een lagere zekerheid op dan een risicomijdende strategie.
  • Alhoewel misschien op het eerste gezicht verrassend, is het omgekeerde natuurlijk ook waar:
    Als de dekkingsgraad kleiner is dan 100% levert een risicovolle beleggingsstrategie een hogere zekerheid op dan een risicomijdende strategie. En dat laatste is precies de situatie waarin een aantal Nederlandse, maar ook met name veel buitenlandse pensioenfondsen, zich nog steeds bevinden.

Om wat meer specifieke conclusies te kunnen trekken, zoomen we in op de grafiek:




Een tweede set aan interessante conclusies wordt nu zichtbaar:

  • Vereiste Dekkingsgraad
    Op basis van het huidige (risicovolle) beleggingsbeleid van pensioenfondsen is gegeven de wettelijk vereiste zekerheid van 97,5%, een dekkingsgraad van ongeveer 130% noodzakelijk. Bij een risicomijdende strategie volstaat een vereiste dekkingsgraad in de ordegrootte van 110%.
     
  • Feitelijke Zekerheid
    Een wettelijk afdoende zekerheid van 97,5% bij een dekkingsgraad van 110% voor een risicomijdend fonds, betekent een feitelijke zekerheid van ongeveer 75% in het geval van een risicovolle beleggingsstrategie. Aangezien de meeste pensioenfondsen een risicovol beleggingsbeleid hanteren, bedraagt de huidige feitelijke zekerheid ongeveer 75% bij een dekkingsgraad van 110% en 50% in het geval van 100% dekkingsgraad.
     
  • Maximaal Percentage aan inlevering van Zekerheid?
    De terugval in zekerheid bij omschakeling van een risicomijdende naar een risicovolle beleggingsstrategie bedraagt maximaal 24% bij een dekkingsgraad van circa 108%.
     
  • Indexatieruimte?
    Aangezien de huidige gemiddelde dekkingsgraad van Nederlandse pensioenfondsen zo rond de 100% ligt, betekent dit dat voor zover het jaarlijks gerealiseerde toekomstige rendement boven het benodigde rendement op de verplichtingen uitkomt, dit zogenaamde over-rendement feitelijk eerst gebruikt zou moeten worden om de vereiste dekkingsgraad te bereiken en er dus geen ruimte is voor indexatie.
     
  • Gedeeltelijke Indexatie?
    Indien, zoals vaak gebruikelijk is, boven de 105% dekkingsgraad toch gedeeltelijke indexatie wordt gegeven, neemt de 'herstelzekerheid' van een pensioenfonds dus af. In dit geval zou het indexatiebeleid dus op haalbaarheid getoetst moeten worden. Getoetst moet dan worden of het verwacht rendement na aftrek van de (toekomstig verwachte) indexatie en het benodigde rendement op de verplichtingen, voldoende is om binnen de gestelde wettelijke hersteltermijn van 10 jaar (nieuw toetsingskader) toe te groeien naar een vereiste dekkingsgraad van 130%.

Solvency-II voor Pensioenfondsen?
Tenslotte zoomen we nog iets dieper in om een schets te kunnen geven van de mogelijke invoering (IORP wetgeving) van de 99,5% zekerheidseis, zoals die krachtens Solvency-II op dit moment geldt voor verzekeraars:



Een laatste set aan hoofdconclusies wordt nu zichtbaar:

  • Solvency-II
    Verhoging van de huidige zekerheidseis van 97,5% (Pensioenwet) naar 99,5% (Solvency-II) betekent voor een risicomijdend fonds een verhoging van de vereiste dekkingsgraad van 110% naar circa 113% en voor fonds met een risicovol beleid een verhoging van 129% naar 139%.
     
  • Onmogelijk Solvency-II groeipad
    Op basis van de huidige gemiddelde dekkingsgraad van rond de 100%, zouden fondsen dus circa 40% aan hun vermogen moeten toevoegen binnen 10 jaar. Een schier onmogelijke eis. Fondsen worden in die onverhoopte situatie dus 'gedwongen' hun beleggingsbeleid risicomijdend te maken. Het gevolg hiervan zal zijn dat er vrijwel in het geheel niet meer geïndexeerd kan worden. Pensioenfondsen zijn dan min of meer gebombardeerd tot 'verzekeraar van nominale rechten'.
     
  • Basel
    Zekerheid in de financiële markt schijnt geen einde te kennen. Op termijn zou ook nog de zekerheidseis van 99,9% (Basel regelgeving voor banken) van toepassing verklaard kunnen worden. In dat geval zou de vereiste dekkingsgraad nog verder stijgen naar 116% (risicomijdend), respectievelijk 147% (risicovol).

Overdenking
De vraag is natuurlijk of het verstandig is om een pensioenfonds, met een lange termijnverplichtingen en een corresponderend beleggingsbeleid, te beoordelen op basis van een éénjarige zekerheidskans van 97,5%. Meer realistisch en praktisch lijkt het te sturen op bijvoorbeeld 99,5% zekerheid over een periode van 5 of 10 jaar. Hier zijn de resultaten:




Ter toelichting: Zou in het geval van een portefeuille met een beleggingsrisico van 15% gekozen worden voor een 5-jaars gemiddelde 99,5% zekerheid, dan zou de vereiste dekkingsgraad slechts 118% bedragen.

Conclusies
Op basis van bovenstaande globale benadering kunnen de volgende conclusies getrokken worden
  • De feitelijke zekerheid bij pensioenfondsen met een dekkingsgraad van tussen de 100% en 110% met een risicovol beleggingsbeleid ligt ver onder de wettelijke eis van 97,5% zekerheid en varieert van 50%  (bij 100% dekkingsgraad) tot 75% (bij 110% dekkingsgraad).
     
  • De indexatieruimte voor fondsen met een dekkingsgraad van tussen de 100% en 130% is beperkt als gevolg van het op vereist niveau moeten brengen van de dekkingsgraad.
     
  • Invoering van een IORP zekerheidskader op het niveau van Solvency-II, betekent dat pensioenfondsen gedwongen zullen worden om hun beleggingsbeleid minder risicovol te maken, waardoor de ruimte voor een adequate indexatie in de toekomst verdwijnt. Pensioenfondsen worden dan 'nominale verzekeraars'.
     
  • Pensioenfondsen kunnen gezien hun lange termijn verplichtingen en corresponderend beleggingsbeleid adequater gestuurd worden op basis van een 5-jaars gemiddelde zekerheid van 99,5%, dan op de huidige 1-jaars zekerheid van 97,5%.  

Tenslotte
De berekeningen en conclusies op deze blog zijn zeer globale benaderingen die per definitie niet gelden voor een individueel pensioenfonds, en alleen geschikt zijn als discussie materiaal. Indien u geïnteresseerd bent in de conclusies voor uw eigen pensioenfonds, vraag die dan op conform de sjabloons, zoals getoond in deze blog.

Links:
 - Beleggingsbeleid ABP

zaterdag 14 december 2013

Pensioen, Zekerheid en Bodemzekerheid?

In een recent IPE artikel  "Pensioenfondsen: Stevige pensioenbodem voorwaarde risicobereidheid" wordt n.a.v. een survey door een aantal Nederlandse pensioenfondsen geconcludeerd:

Zolang er een vaste bodem onder hun pensioenrechten ligt, willen deelnemers en gepensioneerden best risico's lopen met hun pensioen.




Laten we eens wat dieper ingaan op deze conclusie.

Risicobereidheid deelnemers
Het feit dat pensioenfondsen de risicobereidheid van hun deelnemers toetsen is positief. De uitkomst dat deelnemers een positieve risicobereidheid hebben en solidair willen zijn, is ook bemoedigend.
Dat laatste werd overigens ook nog eens bevestigd door een onlangs gehouden breed en uitstekend onderzoek van de Pensioenfederatie.

Een stevige pensioenbodem
Bij de genoemde 'stevige pensioenbodem' begint het echter te knellen. De huidige - in de Pensioenwet verankerde - zekerheid bedraagt 97,5%. Deze zekerheid vereist in het nieuwe pensioencontract (tussenvariant) een dekkingsgraad van ongeveer ongeveer 126%. De huidige dekkingsgraden variëren gemiddeld rond de 105% en zijn al kunstmatig opgeplust met zo'n 3-5% door middeling en UFR-methodieken.

Gegeven de huidige economische vooruitzichten, een verwacht beleggingsrendement van ca. 5-6% gemiddeld en een risicovrije rente van zo'n 3% voor de komende jaren, zal het dus zeker zo'n 10 jaar gaan duren voor het eigen vermogen weer is aangegroeid naar het vereist eigen vermogen (corresponderend met een vereiste dekkingsgraad van 126%). Al die tijd zal er dus geen tot nauwelijks ruimte zijn voor indexatie.

Ter illustratie: zou wel besloten worden tot gedeeltelijke indexatie bij dekkingsgraden boven de 105%, dan zou de hersteltermijn waarin het vermogen aangroeit tot aan het wettelijk vereist vermogen langer worden dan de in de tussenvariant genoemde maximale herstelduur van 10 jaar, en zullen pensioenen dus - na een eerdere indexatie- alsnog gekort moeten gaan worden.
DNB noemt deze uitkomst in een eerder onderzoek 'ongewenst zig-zag beleid'.

De enige weg uit dit dilemma, lijkt te zijn om dan maar de huidige wettelijke zekerheid te verlagen.
Echter, het verlagen van de wettelijke 97,5% zekerheid naar een lager percentage van zeg 95% of 90% (een lagere 'bodemzekerheid'), biedt slechts beperkt perspectief.
In dit geval neemt het vereist eigen vermogen en de daarmee corresponderende dekkingsgraad af naar (stel) 115% of 110% en ontstaat er daardoor eerder en meer indexatieruimte.  Indien echter het verwachte rendement over de maximale herstelperiode niet wordt behaald, dienen de pensioenen alsnog (dakpansgewijs) gekort te worden

Daarnaast geldt dat als de dekkingsgraad achtereenvolgens 5 jaar lang onder de 105% blijft, de pensioenen direct (en niet dakpansgewijs) moeten worden gekort (IORP-richtlijn).
Tegen deze situatie zitten sommige pensioenfondsen al dicht aan: http://goo.gl/1wjcwA

Conclusies
Concluderend kan gesteld worden dat - onafhankelijk van voor welke wettelijk zekerheidspercentage er wordt gekozen - het verstandig lijkt om een stabiel en zo stabiel mogelijk indexatiebeleid te voeren. Bijvoorbeeld door pas en uitsluitend indien het over de afgelopen 5-jaar gemiddelde rendement meer bedraagt dan de gemiddelde risicovrije rente, dit meer-rendement voor indexatie te bestemmen.

Als verdere verlenging van levensduur dan ook nog vertaald zou kunnen worden in een latere pensioendatum en de premie op een dusdanige wijze wordt berekend dat de nominale rechten (zonder een voorschot te nemen op toekomstige rendementen en indexaties) veilig kunnen worden ingekocht, ontstaat er weer perspectief in pensioenland.

De Paradox
Tenslotte: De paradox blijft  "hoe meer zekerheid we vooraf eisen, hoe minder we het kunnen waarmaken". Andersom geldt ook "hoe meer we een goed pensioen kunnen waarmaken, hoe minder we aan zekerheid vooraf zullen eisen". De kunst is te leren leven met "een zeker pensioen in een onzekere wereld"

zondag 8 december 2013

Pensioeninfo Start

Binnenkort meer informatie over Pensioenen in Nederland.

DE pensioendatum... Idioot eigenlijk. Mensen gaan niet van de ene op de andere dag 100% met pensioen, maar gradueel. Pensioen zou daar op moeten aansluiten.